Geavanceerd
mobiel
spoorkaart
spoorlijnen
tijdlijn
typen stations
reisplanner
nieuws
bronnen
links
literatuur
FAQ
contact
gastenboek
inloggen
overig
© disclaimer
architect: Nicolaas J. Kamperdijk - stationsweb

Nicolaas J. Kamperdijk

(1815 - 1887)

door Femke van der Heide

Inleiding

Over de Utrechtse architect Nicolaas J. Kamperdijks carriere is zeer weinig bekend. Uit de literatuur bleek dat Kamperdijk werd geboren op 3 maart 1815 te Utrecht. Hij werd waarschijnlijk ziek rond 1878, waardoor hij zijn beroep niet meer kon uitoefenen, en hij overleed te Voorburg, op 8 februari 1887.

Kamperdijk volgde particuliere lessen bij de, destijds bekende, Utrechtse architect C. Kramm en waarschijnlijk was hij later ook enige tijd in dienst bij de Utrechtse tuinarchitect S.A van Lunteren. Er werd in de literatuur wel gesproken over de 'ingenieur' Kamperdijk, maar of hij ook werkelijk een technische studie gevolgd heeft werd nergens bevestigd. Kamperdijk was op zijn beurt leermeester van Jacob van Lokhorst, althans Van Lokhorst was tot 1875 bij Kamperdijk in dienst. Het is onbekend of Kamperdijk publicaties op zijn naam heeft staan. Hij was waarschijnlijk lid van de gemeenteraad van Utrecht, maar ook hierover werd verder niet geschreven.

Kamperdijk was als architect actief vanaf rond 1840 tot ca. 1872. In de jaren dertig bouwde hij twee kerken in neogotische stijl, waarvan de Hervormde kerk te Zeist de meest bekende is. Later ontwierp Kamperdijk veel in neoclassicistische stijl, waarvan zijn stationsontwerpen het beste voorbeeld zijn. In 1863 ontwierp hij drie klassen standaardstations in classicistische stijl voor de spoorlijn tussen Utrecht en Zwolle en later de stations van Zwolle en Dordrecht.

Kamperdijk was ook als restauratiearchitect werkzaam. Hij was opzichter bij de herstelwerkzaamheden aan Utrechtse Dom van rond 1840 tot 1875. Rond 1860 bracht hij advies uit over het herstel van een aantal kerken, waaronder de Catharijnekerk te Utrecht. Zijn werkzaamheden aan de Dom zijn de enige die meer dan en maal in de literatuur voorkwamen. Of Kamperdijk daadwerkelijk als landschapsarchitect werkzaam was, werd uit de literatuur niet duidelijk. Hij was vermoedelijk enige tijd bij de tuinarchitect Van Lunteren in dienst en heeft waarschijnlijk ook het ontwerp voor het Walkartpark te Zeist gemaakt in 1873.

Kamperdijk als restauratiearchitect

Rond 1860 gaf Kamperdijk een aantal keer advies over het herstel van een aantal kerken. Hij bracht rapport uit over de St. Johannes te Montfoort en zat in een commissie die de herstelmogelijkheden onderzocht van de toren van de St. Bartholomeuskerk te Schoonhoven.

Kamperdijk was ook betrokken bij de restauraties van twee van de grootste kerken in de stad Utrecht: de Domkerk en de Catharijnekerk. Uit het hierboven aangehaalde citaat van Wap bleek al dat Kamperdijk aan de Dom werkte en daar bekendheid mee verwierf. Toch was er in de geraadpleegde literatuur weinig materiaal te vinden over zijn werk aan de Dom. Twee maal werd er ene W.J. Kamperdijk genoemd in verband met de Dom. Waarschijnlijk een spelfout, maar wellicht gaat het om een naamgenoot.

Het enige boek waarin Kamperdijks werk aan de Dom uitgebreider besproken werd was de monografie over de Dom van Utrecht van Peeters en Haslinghuis: 'Van 1840 tot 1860 werden verschillende restauratieplannen opgesteld door J. van Maurik, de opzichters K. van Vlaanderen, Boll van Bueren en W.J. Kamperdijk (tot 1875). Het was vooral laatstgenoemde die niet-weerbestendige materialen (...) in schijnvormen toepaste. Onder zijn toezicht werden de grote noordelijke en zuidelijke transeptvensters en de beren ernaast, ook de gevels erboven onder handen genomen, de oude sacristie (...) tot kosterswoning ingericht, de geheel verwaarloosde zuidwestkapellen (...) verhuurd. Vele hogels en kruisbloemen op de frontalen werden in terracotta uitgevoerd. In de westgevel bewerkte Kamperdijk o.a. enkele frontalen boven de (gedichte) bovenlichten.

Uit dit boek blijkt ook dat Kamperdijk in 1858 opmetingen en bouwtekeningen voor de transeptgevels van de Dom maakte. Als begindatum van Kamperdijks werk bij de Dom werd meestal het jaar 1840 aangehouden. Hij werkte er tot hij in 1875 door de architect F.J. Nieuwenhuis werd opgevolgd.

In 1860 was Kamperdijk als commissielid betrokken bij de restauratie van de Catharijnekerk te Utrecht (evenals overigens C.Kramm twintig jaar eerder). Looijenga is de enige die hierover geschreven heeft. In het hoofdstuk 'De restauratie van de St. Catharinakerk te Utrecht` wijdt hij een paragraaf aan de restauratie. De restauratie werd uitgevoerd door H.J. van den Brink (1816-1883), een uit Rotterdam afkomstige architect, die destijds vrij bekend was. De restauratie van deze Brabants-gotische kerk was en van zijn eerste belangrijke opdrachten.

Van den Brink werd in 1859 tot 'architect der Metropole` benoemd, wat inhield dat hij een soortgelijke functie als dombouwmeester kreeg. Eind 1860 werden een vergaderzaal, een sacristie en een verbindingsgang met de pastorie gerealiseerd. In 1861 werd met de restauratie van het koor begonnen. Tijdens de werkzaamheden echter, bleken de gewelven zich in zeer slechte staat te bevinden. Er werden twee deskundigen ingeschakeld om de zaak te onderzoeken: de uit Den Bosch afkomstige beeldhouwer en architect Louis Veneman (1812-1888) en Kamperdijk. Zij achtten de koorgewelven zeer goed herstelbaar en de herstelwerkzaamheden werden door Van den Brink uitgevoerd, zodat het koor in de loop van 1861 gereed was.

Typering oeuvre

Het vroegst bekende ontwerp van Kamperdijk dateert uit 1834. Hij maakte een ontwerptekening voor de voorgevel van een landhuis in oostindische inkt voor een tentoonstelling in Amsterdam. Pas in de veertiger jaren werden de eerste gebouwen naar zijn ontwerp ook werkelijk uitgevoerd: tussen 1841 en 1843 de Hervormde kerk te Zeist, een van zijn meest bekende ontwerpen, en tussen 1844 en 1845 de kerk te Eemnes.

Zijn grootste bouwactiviteit ligt in de jaren tussen 1850 en 1870. In deze periode werkte Kamperdijk als opzichter bij de Utrechtse Dom en werd hij een aantal maal ingeschakeld als adviseur voor de restauraties aan kerken, waaronder de Utrechtse Catharijnekerk. Rond 1860 bouwde hij de 'Grote Pastorie` in Baarn en het raadhuis van Vreeland, dat ook als school dienst deed.

De standaardontwerpen maken voor de stations van de particuliere spoorwegmaatschappij NCS, die in 1863 werden opengesteld was een van Kamperdijks grootste opdrachten. Ook wat betreft aantallen beslaan de NCS stations het grootste deel van zijn oeuvre; van de vierendertig werken zijn er twaalf stations.

In 1871 ontwierp hij voor een andere spoorwegexplo tant, de Staatsspoorwegen, een kantoorgebouw in Utrecht en een jaar later het station van Dordrecht.

Wat betreft de stijl past Kamperdijks oeuvre goed bij de gangbare negentiende-eeuwse opvattingen. Net als zijn tijdgenoten pastte hij voor kerken bij voorkeur de neogotische stijl toe en voor openbare gebouwen de neoclassicistische stijl.Typerend voor Kamperdijks oeuvre is echter wel dat hij vooral in zijn beginperiode ontwerpen maakte in neogotische stijl, namelijk de kerken te Zeist en Eemes. Na 1850 ontwierp hij vrijwel alleen nog openbare gebouwen en dus in classicistische stijl. In die tijd kwam hij nog wel in aanraking met gotische architectuur door zijn werk als opzichter of adviseur bij restauraties van kerken.

Opvattingen over architectuur

Conclusies over Kamperdijks opvattingen over architectuur zullen vooral gebaseerd moeten worden op basis van de studie van zijn oeuvre; zoals in de inleiding al werd vermeld bleek uit de geraadpleegde literatuur weinig over Kamperdijks opleiding of samenwerkingsverbanden en zijn er ook geen publicaties van hem bekend. Kamperdijk beschikte echter wel over een bibliotheek, waarvan de catalogus zich in de Letterenbibliotheek te Utrecht bevindt. De catalogus inventariseert het boekenbezit van Kamperdijk en van een zekere C.M. van Gogh. Doordat de boeken uit beide collecties door elkaar staan, is het moeilijk te bepalen welke boeken tot Kamperdijks collectie behoorden. Naar het schijnt waren de architectuurboeken en de wetenschappelijke van Kamperdijk: '...,surtout en vue de la specialite qu'il cultivait, M.Kamperdijk reunit les ouvrages les plus marquants traitant de l'architecture et des sciences qui s'y rapportent`.

Tussen de boeken over architectuur staan o.a. Nederlandse vertalingen van Vignola en Scamozzi, Durands 'Precis de leons`, het 'Magazijn` van Van Laar, Pugins 'Types d'architecture Gothique`, Van Eyck van Zuylichems 'Eglises Romanes`, een verzameling ontwerpen van Schinkel uit 1841-43 en een map met bouwkundige schetsen en ontwerpen van J.H. Leliman. Als deze boeken inderdaad van Kamperdijk waren, had hij het boekenbezit van een typische negentiende-eeuwse architect.

Ook uit Kamperdijks oeuvre blijkt dat zijn ideeen geheel in het tijdsbeeld pasten. Openbare gebouwen, zoals de stations voor de NCS, ontwierp hij in classicistische stijl en kerken in gotische stijl.

Kamperdijk werd in de jaren veertig benvloed door de 'Gothic Revival` ideeen uit Engeland, zoals bleek uit het ontwerp van de Hervormde kerk te Zeist. Hij vormde hiermee geen uitzondering op zijn tijdgenoten, maar was blijkbaar wel op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen.

Ook wat betreft zijn werk als restauratiearchitect, of -adviseur, vormde Kamperdijk waarschijnlijk geen uitzondering. Hij gaf soms advies tot nieuwbouw, zoals te Monfoort, waar de oude kerk onherstelbaar was, en soms pleitte hij voor behoud en herstel van het oude gebouw, zoals bij de Catharijnekerk te Utrecht.

Werken voor de spoorwegen
Standaardontwerpen voor de NCS

Sinds op 18 Augustus 1860 de Spoorwegwet in werking trad, regelde de regering de spoorwegaanleg. De staatsspoorwegen werden gexploiteerd door de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (SS). Er werden echter ook particuliere uitbreidingen van het spoorwegennet uitgevoerd. Zo legde de Nederlandsch Centraal Spoorwegmaatschappij (NCS) de verbinding aan tussen Utrecht en Zwolle en een zijtak van Zwolle naar Kampen. De meeste van deze NCS stations werden geopend op 20 augustus 1863, tegelijkertijd met de in gebruik name van de spoorweg. N.J. Kamperdijk was de ontwerper van de stationsgebouwen. De SS en de NCS maakten beide gebruik van standaardontwerpen voor de stationsgebouwen.

De afdeling Waterstaat van het ministerie van Binnenlandse Zaken was belast met de uitvoering van de MES stations. Om in korte tijd op veel plaatsen tegelijk te kunnen bouwen gebruikte Waterstaat een onder andere in Frankrijk beproefde methode; er werd gebouwd volgens standaardontwerpen, waarschijnlijk van de hand van ingenieur K.H. Brederode.

De stationsgebouwen werden ontworpen in classicistische stijl, later ook vaak Waterstaatsstijl genoemd, en in vijf klassen ingedeeld. Bij alle klassen waren de ontvangstgebouwen langgerekt en lagen ze parallel aan de spoorbaan en ze hadden een hoog, centraal ingangsgebouw met een vestibule en een plaatskaartenkantoor.

Klasse een was bestemd voor de grootste steden en onderscheidde zich van de overige stations door de afmetingen van het ontvangstgebouw en door de overkapping over de perrons en sporen. Klasse vijf werd gevormd door kleine plattelandshaltegebouwen.

Zoals hierboven al werd aangehaald maakte ook de NCS gebruik van standaardstations. Waarschijnlijk maakte Kamperdijk de ontwerpen voor de drie standaardtypen. In 'Kijk op stations` wijdden Saal en Spangenberg een paragraaf aan standaardontwerpen, waarin werd vermeld dat ook de NCS standaardontwerpen gebruikte. Verderop kwam N.J. Kamperdijk ter sprake als een ingenieur, '...die al eerder voor de NCS,..., stationsgebouwen ontwierp.`

De link dat Kamperdijk de standaardontwerpen voor de NCS maakte was echter al een aantal jaar eerder gelegd. Rosenberg haalde in 1972 een artikel uit de Plan van datzelfde jaar aan waarin stond dat Kamperdijk de stationsgebouwen voor de lijn Utrecht-Zwolle ontwierp. Ook H.Romers schreef in 1981: 'De Maatschappij [NCS] kende ondermeer drie typen stationsgebouwen. Deze zijn ontworpen door N.J. Kamperdijk.'

Het is blijkbaar niet erg bekend dat Kamperdijk de standaardontwerpen voor de NCS maakte. In vijftien van de negenendertig artikelen en boeken komen NCS stations ter sprake zonder dat Kamperdijk erbij genoemd wordt. Dit betreft dan vaak de kleinere stations; wanneer de grote, eerste klasse stations van Amersfoort en Zwolle ( red. geen NCS station) ter sprake komen wordt Kamperdijk er vaak wel als architect bij vermeld.

Als we alle in de literatuur besproken NCS stations tot Kamperdijks oeuvre rekenen, blijkt dat er minstens dertien stations naar zijn ontwerpen zijn uitgevoerd (bijna een derde van alle werken). De detaillering van de stations werd gewoonlijk door plaatselijke architecten uitgevoerd, waardoor de stations konden afwijken van het standaardontwerp. In hoeverre dit gebeurde is moeilijk te achterhalen, omdat er geen bestekken of iets dergelijks bewaard zijn gebleven.

De standaard NCS stations waren wat betreft stijl en opbouw vergelijkbaar met de 'Waterstaatsstations`. Ze waren ontworpen in een classicistische stijl, met opvallende deuren en ramen op de begane grond in 'rondboogstijl`. De langwerpige stationsgebouwen stonden evenwijdig aan de spoorlijn en hadden een hoog middengedeelte dat diende als ontvangstgebouw. De dienstruimten bevonden zich in de lagere vleugels, die afhankelijk van de klasse in lengte verschilden.

Het eerste klasse station was ook het grootst wat betreft afmetingen en was bestemd voor in de grootste plaatsen: Amersfoort, Nijkerk, Harderwijk en Kampen. Uit foto's blijkt dat Amersfoort, Harderwijk en Nijkerk vrijwel hetzelfde waren uitgevoerd, blijkbaar beantwoordden ze grotendeels aan het standaardmodel. Tegenwoordig is alleen station Nijkerk nog als station in gebruik, maar het heeft in 1989 een ingrijpende verbouwing ondergaan.

De tweede klasse stations hadden kleinere afmetingen en waren bestemd voor kleinere plaatsen als Soest en Elburg. Om het ontvangstgebouw te benadrukken sprong het rechthoekige middendeel aan de straat- en perronzijde iets naar voren.

Het derde klasse station was bestemd voor de kleinste plaatsen langs de lijn. Het bestond uit een woning met stationsaccomodatie en had aanvankelijk geen vleugels. Naar dit model werden stations gebouwd in Hattem, Putten en Nunspeet en deze werden in 1876 alsnog van vleugels naast het hoofdgebouw voorzien. Van deze gebouwen bestaat alleen station Nunspeet nog, dat sinds 1901 als woning in gebruik is (red: waar staat dat dan wel? Dit klopt niet). Ook bij de kleinste plaatsen introduceerde Kamperdijk, althans de NCS, het zogenaamde eilandstation. De eilandstations Bilthoven en Ermelo-Veldwijk liggen op de kruising van een weg tussen twee dorpen en de spoorbaan, waarbij de toegang tot het perron op de overweg tussen beide sporen in ligt (red. Die zijn pas van veel later, en niet van Kamperdijk, die daar eerst stations langs de baan ontwierp).

Ontwerpen voor de Staatsspoorwegen

Naast de stations voor de NCS ontwierp Kamperdijk ook twee stations en een kantoorgebouw voor de Staatsspoorwegen (SS). Het station van Zwolle werd in 1868 geopend. Het lijkt op de Waterstaats- en NCS-stations, maar is een 'eenmalig` ontwerp. Net als de standaardstations heeft Zwolle een rechthoekig hoofdgebouw in classicistische stijl, dat hoger is dan de vleugels.

Waarschijnlijk heeft Kamperdijk in 1872 station Dordrecht ontworpen in opdracht van de Staatsspoorwegen. Het is een eerste klasse Waterstaatsstation, maar geen standaardontwerp. Het lijkt erg op het standaardontwerp voor eerste klasse stations; hoog ontvangstgebouw, lage vleugels, classicistische stijl. Blijkbaar heeft Kamperdijk een nieuw station ontworpen, dat aansloot bij de 'huisstijl` van de spoorwegen, of een standaardontwerp gewijzigd. Het station is nog steeds in gebruik, hoewel het een aantal maal ingrijpend verbouwd werd.

In dezelfde periode ontwierp Kamperdijk een heel ander soort gebouw voor de Staatsspoorwegen. In 1869 kreeg hij de opdracht om een centraal administratiegebouw te ontwerpen, dat de eenwording van de spoorwegen zou moeten symboliseren. Het gebouw in renaissancistische stijl staat nog steeds aan het Moreelsepark, vlakbij Utrecht Centraal Station.

Enkele werken
De Nederlands Hervormde Kerk te Zeist, 1841-1843

De Hervormde Kerk te Zeist is Kamperdijks vroegst uitgevoerde ontwerp en tevens het oudste van zijn twee kerkontwerpen: de R.K. Sint Nicolaaskerk te Eemnes werd gebouwd tussen 1844 en 1845 en de Hervormde kerk te Zeist tussen 1841 en 1843. De kerk te Zeist heeft een schip dat is verdeeld in zeven traveen door steunberen die uitlopen in betonnen pinnakels. De vijf binnenste trave en hebben een groot spitsboograam, dat reikt tot aan een galerij. De koortravee heeft een kleiner raam met daarboven een in stuc uitgevoerde spitsboog en de travee het dichtst bij de toren heeft een deur met daarboven een in stuc uitgevoerde spitsboog. De tweede bouwlaag heeft ongeveer een derde de hoogte van de begane grond en is ook in zeven traveen verdeeld, met in elk een spitsboograam. Langs het dak loopt een balustrade van ijzer. Oorspronkelijk waren het schip en het koor van buiten bepleisterd, maar dat werd in 1920 verwijderd. De vierkante toren is half ingebouwd en bepleisterd en heeft ongeveer twee keer de hoogte van het schip. Ze wordt bekroond door een puntdak. De toren heeft aan vier zijden een groot spitsboograam, dat de hele muur beslaat. De hoeken worden geaccentueerd door twee hoekpilasters in perpendicular style, die uitkomen op de uit 'kantelen` bestaande balustrade rond het dak. De kerk heeft sinds 1964 een witgepleisterd neogotisch interieur met houten kruisgewelven. Het middenschip wordt van de zijbeuken gescheiden door bundelpijlers met bogen. Halverwege de hoogte hangt een galerij. Het schip en het koor worden door een houten scheidingswand gescheiden. De kerk werd zes maal in de literatuur genoemd als ontwerp van Kamperdijk en was daarmee een van zijn bekendere ontwerpen. De kerk werd vooral genoemd in bijzinnen, als voorbeeld van een ontwerp dat genspireerd was op de 'Gothic Revival` uit Engeland. Zo schreef Rosenberg over Kamperdijk 'Bouwde in 1841-1843 de Herv. kerk te Zeist in Engelse neogotiek...'. Looijenga schreef over hem '...werd vooral bekend als bouwer van de Hervormde kerk te Zeist (...), die hij optrok in vormen ontleend aan de Engelse perpedicular style,...`. En in Monumenten in Nederland stond 'Het gebouw werd vormgegeven in een op de Engelse neogotiek genspireerde stijl`.

Station Zwolle 1868

Nadat op 20 augustus in 1863 de spoorlijn tussen Utrecht en Zwolle in gebruik werd genomen, werd in Zwolle aanvankelijk een tijdelijk station gebouwd. Het station werd gedeeld door de NCS en de SS en er moest een gezamenlijk te gebruiken stationsgebouw komen. Dat gezamenlijke station werd in 1868 opengesteld en was een ontwerp van N.J. Kamperdijk.

Station Zwolle was geen standaard Waterstaats- en ook geen standaard NCS-station. Voor een stad als Zwolle was een eerste klasse station vereist, maar eerste klasse Waterstaatsstations zijn nooit uitgevoerd en het gebouw komt ook niet overeen met een eerste klasse NCS station, zoals bijvoorbeeld dat van Amersfoort. Het gaat hier dus blijkbaar om een eenmalig ontwerp van Kamperdijk, waarvan de gevel waarschijnlijk een variant is van een derde klasse Waterstaatsgevel. Verder wijkt station Zwolle af van andere Waterstaatsstations doordat het centrale deel van het middengebouw naar voren springt en doordat de gekozen verhoudingen en afmetingen anders zijn.

Ook al is het station van Zwolle een eenmalig ontwerp, wat betreft stijl en opbouw lijkt het op de standaardstations van de NCS. Station Zwolle is in classicistische stijl ontworpen. Het is witgepleisterd met een rustica effect in de pleisterlaag. Alle functieruimten van station Zwolle liggen parallel aan de spoorbaan; het resultaat is een langgerekt gebouw. De gevel beslaat n van de lange zijden. Het ontvangstgebouw is negen traveeen breed en twee bouwlagen hoog. De entree bevindt zich in een middenrisaliet van drie traveen breed, die doorloopt naar de eerste verdieping en ter hoogte van het dak door een driehoekig fronton wordt bekroond. Kenmerkend zijn de rondbogen boven de ramen en deuren op de begane grond. Op de verdieping, die aanvankelijk als woonruimte diende, zijn alle ramen hoog en rechthoekig. Aan weerszijden heeft het onvangstgebouw vleugels van drie trave en breed en en bouwlaag (de begane grond). De verkeersstroom wordt gescheiden doordat vertrekkende reizigers in het centrale ingangsgebouw een kaartje kopen en direct doorlopen naar het perron, terwijl de aankomende reizigers het station aan de zijkant verlaten. De overkapping van het station is een van de redenen dat het op de monumentenlijst geplaatst is.

Stationsgebouwen hadden aanvankelijk een luifel boven het perron en alleen de stations van grote plaatsen kregen een kap over de sporen. Uit Engeland kwam het idee voor de toepassing van giet- en smeedijzer bij de bouw van stations en voor de constructie van 'sikkelspanten`. Dat leidde tot een reeks van overkappingen in Nederland. Het eerste station in Nederland dat er een kreeg was het Weesperpoortstation te Amsterdam in 1863.

De kap van station Zwolle is het enige overgebleven exemplaar uit die tijd (red. maar is nu ook vervangen). Door de toepassing van 'sikkelspanten` was een slanke constructie mogelijk, waardoor de kap ca. twintig meter, drie perrons, kon overkappen. De spanten rustten aan de perronzijde op de gevel en aan de buitenzijde op kolommen.45)Woonhuis voor H. Ameshof, Maliebaan 40 te Utrecht, 1868In 1868 werd de villa gebouwd voor de heer H.Ameshof. De heer Ameshof was op dat moment directeur van de Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij. Daarvoor was hij echter secretaris geweest van de NCS, de maatschappij waar Kamperdijk stationsgebouwen voor had ontworpen.

Wellicht had Kamperdijk deze opdracht daaraan overgehouden.De neoclassicistische voorgevel is drie lagen hoog en vijf ramen breed, met een risaliet in het midden. De verdieping op de begane grond is donker van kleur en in 'rustica` uitgevoerd. Alle ramen zijn vierkant. De entree en twee zijramen bevinden zich in de middenrisaliet. De eerste en tweede verdieping zijn beide witgepleisterd en door het balkon op de risaliet, die over de begane grond en de eerste verdieping doorloopt, worden ze optisch van elkaar gescheiden. Het midden van de tweede verdieping wordt benadrukt door de balkondeur, die omlijst wordt door pilasters en een halfrond tympaan, en de pilasters ernaast. Alle ramen op de deze twee verdiepingen zijn van boven licht gebogen. Boven de tweede verdieping komen een halve verdieping en het zadeldak. Het dak heeft in het midden een kapel. Op de hoeken lopen over alle verdiepingen lisenen, op de begane grond in rusticastijl, op de eerste verdieping dorisch en op de tweede korintisch. Door de risaliet, het balkon en de dakkapel, ligt het accent van de gevel sterk op het midden. Bij de plattegrond is dit minder duidelijk, het is een vierkant met aan de voorkant de risaliet en aan de achterkant aan weerszijden een ondiepe uitbouw. De ruimtes voor 'huishoudelijk zaken` bevonden zich op de begane grond en de woonkamers, die rijk gedecoreerd waren met Lodewijk XV en XVI elementen, op de hoofdverdieping.

Het pand aan de Maliebaan is Kamperdijks enig uitgevoerde ontwerp voor een woonhuis. De Maliebaan was een zeer statusrijke locatie, die uit de zeventiende eeuw dateerde en gold als het langste 'flaneerterrein` van Europa.

Ook was Kamperdijk een architect, die rond 1868 geenszins onbekend was.

Het is merkwaardig, dat de villa alleen in 'Paleizen in Utrecht` uitgebreid ter sprake kwam, terwijl het hier blijkbaar een prestigieuze opdracht van een bekende architect betreft. In 1898 werd de villa door de aartsbisschop Mgr. Henricus van de Wetering gekocht en het kreeg de bestemming van aartsbisschoppelijk paleis. Tussen 1898 en 1902 werd het verbouwd. Er werd door de Rotterdamse architect A.J. van Schaik een neogotische kapel aangebouwd voor de bisschop en zijn huisgenoten. Het interieur van de kapel werd ontworpen door de Utrechtse architect W. Mengelberg.

Er werden verder nog een aantal vertrekken aangepast aan de nieuwe functie van het huis. De inrichting en het gebouw zijn in ieder geval tot 1986 in grote lijnen bewaard gebleven.

Conclusie

Kamperdijks werken achterhalen kostte veel moeite, omdat veel werken slechts in en of twee bronnen voorkwamen, of slechts terloops genoemd werden. Gegevens over zijn persoonlijke leven of opvattingen waren al helemaal zeldzaam, omdat hij meestal terloops werd genoemd, zoals in de paragraaf over Van den Brink in Looijenga's boek. Toch moet Kamperdijk een vrij bekende de architect zijn geweest. Zoals Wap schreef werd hij bekend door zijn werk aan de Dom. Bovendien kreeg hij ook grote opdrachten, zoals het ontwerpen van de stations voor de NCS en de villa voor de voormalige secretaris van deze spoorwegmaatschappij op een zeer statusrijke locatie te Utrecht. Wellicht kan Kamperdijks 'onbekendheid` verklaard worden vanuit het feit dat hij een typisch negentiende-eeuws architect was. Net als zijn tijdgenoten ontwierp hij gebouwen in twee stijlen; neoclassicisme voor openbare gebouwen en neogotisch voor kerken. Voor de gotische stijl inspireerde hij zich op de ontwikkelingen in Engeland. Ook het maken van de ontwerpen van de standaardstations voor de NCS sloot aan bij negentiende-eeuwse bouwpraktijken: men zocht naar nieuwe vormen voor nieuwe gebouwtypen. En tenslotte wijkt ook zijn restauratie werk, waarvan dat aan de Utrechtse Dom het meest bekend is, niet af van de gangbare negentiende-eeuwse opvattingen.Kamperdijk lijkt dus een typisch negentiende-eeuwse architect geweest te zijn waarvan geen vernieuwende opvattingen of werken bekend zijn. Er is echter nog geen echt archiefonderzoek naar Kamperdijk of zijn ontwerpen gedaan. Wellicht dat zo'n onderzoek meer interessante informatie oplevert, bijvoorbeeld over de aard van zijn opleiding, zijn werk als restauratiearchitect en zijn samenwerking met Van Lokhorst en zijn werk als landschapsarchitect en zijn samenwerking met Van Lunteren.

Ontworpen stations door Nicolaas J. Kamperdijk

1863 Amersfoort NCS stationsgebouw Nog aanwezig
Nijkerk stationsgebouw Nog aanwezig
Harderwijk stationsgebouw I Gesloopt in 1983
Kampen stationsgebouw I Gesloopt in 1911
Soestduinen stationsgebouw I Gesloopt in 1910
't Harde stationsgebouw I Gesloopt in 1979
Putten stationsgebouw I Gesloopt in 1929
Nunspeet stationsgebouw I Gesloopt vóór 1930
Hattemerbroek stationsgebouw Gesloopt in 1975
1865 Bilthoven stationsgebouw I Gesloopt in 1907
Hulshorst stationsgebouw Nog aanwezig
1866 Zwolle stationsgebouw Nog aanwezig
1870 Dordrecht stationsgebouw Nog aanwezig