Geavanceerd
mobiel
spoorkaart
spoorlijnen
tijdlijn
typen stations
reisplanner
nieuws
bronnen
links
literatuur
FAQ
contact
gastenboek
inloggen
overig
© disclaimer
architect: Karel Petrus Cornelis de Bazel - stationsweb

Karel Petrus Cornelis de Bazel

(1869 - 1923)

Nederlandse architect, graveur, tekenaar, meubelontwerper, tapijtontwerper, glaskunstenaar, boekdecoratie-ontwerper, Leraar van Adriaan Frederik van der Weij, de eerste voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA).

Geboorteplaats/datum Helder, thans Den Helder 14-2-1869
Sterfplaats/datum Amsterdam 28-11-1923,

Zoon van Karel Pieter Cornelis de Bazel, conciërge van het ministerie van Marine, en Petronella Elisabeth Koch.

K.P.C. de Bazel, die uit een eenvoudig milieu kwam, bezocht slechts de lagere school en begon zijn loopbaan als leerjongen bij een timmerman. Ook later hield De Bazel zich niet alleen met architectuur, maar ook met interieurdecoratie en meubelontwerp bezig. Zijn gebouwen zijn steeds voorzien van sierlijke ornamenten, die vaak naar oosterse invloeden verwijzen. Hoewel hij vooral bekend is als architect ontwierp hij ook kunstnijverheid zoals meubels, interieurs, glaswerk en grafiek. Vooral in zijn grafiek is de interesse voor theosofie, vrijmetselarij, oosterse kunst en wijsbegeerte te zien.

Akademie van beeldende kunsten (Den Haag)

Op dertienjarige leeftijd liet hij zich inschrijven voor een avondcursus bouwkunde aan de academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Hier kreeg hij les van H.P. Vogel, die een uitgesproken voorkeur voor het neoclassicisme aan de dag legde, en van J.H.A. Mialaret, een aanhanger van de Franse architect E.M. Viollet-le-Duc. Toch ontwikkelde hij een geheel eigen stijl.

Nadat hij de opleiding aan de academie had voltooid kreeg hij in 1888 een aanstelling als tekenaar bij het Haagse architectenbureau J. J. van Nieukerken.

Amsterdam 1889 - 1895 werkzaam op het atelier van Pierre Joseph Hubert Cuypers

Reeds in 1889 verhuisde hij echter naar Amsterdam om te werken bij het architectenbureau p.j.h. cuypers. cuypers, die zeer onder de indruk was van de kwaliteiten van De Bazel, stelde hem in 1890 aan als opzichter bij de bouw van de St. Vituskerk te Hilversum. Een ernstige ziekte aan het einde van dit zelfde jaar leek deze loopbaan ernstig te hinderen, maar nadat hij een zogenaamde 'Kneipp'-kuur in Duitsland had ondergaan kon hij toch na terugkeer in Nederland chef de bureau van Cuypers' Amsterdamse bureau worden. Tevens volgde hij toen tussen 1892 en 1894 als aanvulling op zijn bouwkundige opleiding een avondcursus modeltekenen aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam.

Bij het architectenbureau p.j.h. cuypers ontmoette hij J.L.M. lauweriks, een bouwkundige die bij De Bazels verdere werk nog een belangrijke rol zou spelen. Ze richtten het 'Atelier voor architectuur, kunstnijverheid en Decoratieve Kunst' op.

In 1894 werden De Bazel en lauweriks lid van de ethisch-anarchistische, later theosofische, vereniging Wie Denkt Overwint. Voor het blad van deze vereniging Licht en waarheid maakten beiden tussen 1894 en 1895 een groot aantal illustraties, die voornamelijk een ethische, antiklerikale en anarchistische strekking hadden. Mede onder invloed van de oprichter van Wie Denkt Overwint, de predikant W. Meng, werd De Bazel in 1894 lid van de Theosofische Vereeniging. Dit lidmaatschap werd een van de aanleidingen voor een breuk met de overtuigd rooms-katholieke cuypers.

In 1895 verlieten De Bazel en lauweriks dan Cuypers' bureau en richtten een atelier voor architectuur, kunstnijverheid en decoratieve kunsten op, dat tot 1900 zou bestaan. Van dit atelier ging op het gebied van de interieurkunst een grote invloed uit, en het kan beschouwd worden als voorloper van de firma's arts and crafts en 't Binnenhuis. de stijl van De Bazel, die vóór 1900 voornamelijk als versieringskunstenaar en meubelontwerper werkzaam was, werd in deze jaren gekenmerkt door beweeglijkheid en door een veelvuldige toepassing van gestileerde ornamenten. De inspiratie hiervoor had hij in 1893 opgedaan tijdens een zesweekse reis naar Londen, waar hij samen met lauweriks in het Brits museum tekeningen maakte van Egyptische en Assyrische kunst. Het vroegste voorbeeld van zijn door de Oudheid geïnspireerde stijl is een ontwerp voor een titelvignet dat hij in 1894 had ingezonden op een door het Bouwkundig weekblad uitgeschreven prijsvraag.

Gehuwd op 26-9-1895 met Maria Wilhelmina Gesina Oosschot. Uit dit huwelijk werden 4 dochters geboren.

Vanaf 1897 zat hij in de redactie van het bouwkundig tijdschrift Architectura.

De Bazel trachtte zijn esthetische en levensbeschouwelijke denkbeelden uit te dragen door in 1897 de functie van leraar aan de School voor kunstnijverheid te Haarlem te aanvaarden en door het starten van een zogenaamde Vâhana-cursus, waar onder andere het ontwerpen met behulp van driehoeken werd onderwezen.

De Bazel bewoog zich niet alleen op het gebied van de versieringskunst. Uit de jaren '90 dateren enkele architectuurontwerpen die een grote originaliteit vertonen. Zijn belangstelling voor de architectuur blijkt daarnaast uit zijn lidmaatschap van het genootschap Architectura et Amicitia, waarvan hij in 1899 bestuurslid en nog in dat zelfde jaar voorzitter werd.

Hoewel De Bazel vanaf het begin van zijn loopbaan door verschillende stromingen is beïnvloed kan zijn werk tot 1900 als vernieuwend worden beschouwd. Gewezen is reeds op de invloed van de neogotiek. Daarnaast speelden Egyptische en Assyrische ornamenten, gecombineerd met o.a. Indonesische batikpatronen en vormen van art nouveau, een rol bij zijn vroege ontwerpen. Hierna volgde een periode waarin De Bazel, door het ontwikkelen en toepassen van geometrische vormen, een op proportiesystemen gegrondveste architectuur trachtte te ontwikkelen. Zo was bijv. de driehoek het uitgangspunt bij zijn niet verwezenlijkte ontwerpen voor een Algemeene badinrichting (1895), een Algemeen bibliotheekgebouw (1895) en voor een Genootschapsgebouw voor architecten (1897). Deze door De Bazel toegepaste ontwerpmethode heeft berlage beïnvloed bij zijn uiteindelijk ontwerp voor de Amsterdamse koopmansbeurs(1898).

In 1900 werd hij leraar aan de Amsterdamse Quellinusschool, waar hij les gaf in ornamenttekenen aan bouwkundigen en beeldhouwers.

In 1900 werd De Bazel opnieuw ernstig ziek en verbleef hij enige tijd in een sanatorium te Putten. Eenmaal enigszins hersteld zou hij zich steeds meer op bouwkundig gebied gaan bewegen.

Na 1900 stapte De Bazel van het gebruik van driehoeken af en nam voornamelijk het vierkant als uitgangspunt. Stilistisch oriënteerde De Bazel zich na de eeuwwisseling op voorbeelden uit de 17de-eeuwse Nederlandse classicistische architectuur. Door het overnemen van deze stijlelementen maakte De Bazels latere ontwerpen, die gekenmerkt worden door een zeker traditionalisme, een typisch Nederlandse indruk. Van beïnvloeding door stromingen als de stijl of de amsterdamse school is geen sprake. In deze periode ging vooral op het gebied van de woonhuisbouw een grote invloed van hem uit. Kenmerken als hoge daken met de voor De Bazel typische dakkapellen en in het metselwerk verwerkte meanderpatronen zijn bij tal van Nederlandse villa's uit de eerste decennia van deze eeuw terug te vinden.

De interieurkunst bleef in deze periode ook zijn grote belangstelling houden, en in 1904 richtte hij samen met C.A. Oosschot en K. van Leeuwen het meubelatelier De Ploeg op. De oprichting van De Ploeg werd mede ingegeven door het bezwaar dat De Bazel had tegen de commerciële werkwijze bij 't Binnenhuis. De meubelen die in de beginperiode van het atelier naar ontwerp van De Bazel en Van Leeuwen werden vervaardigd tonen eenvoudige en strakke vormen, die grote overeenkomst vertonen met door H.P. berlage ontworpen meubelen. Nadat Van Leeuwen De Ploeg in 1906 had verlaten waren de ontwerpen uitsluitend van De Bazel afkomstig. Een goed voorbeeld van de produktie uit deze periode is de in 1909 voor prinses Juliana vervaardigde wieg. Dit meubel wordt gekenmerkt door kostbare materialen en door een rijke toepassing van het ornament.

In 1905 maakte De Bazel een ontwerp voor een in de Haagse duinen te bouwen wereldhoofdstad. Door deze plannen, die overigens mede door gebrek aan belangstelling van de Nederlandse regering niet verwezenlijkt werden, kreeg wel zijn naam internationale bekendheid.

Hoewel De Bazel ook in Nederland algemeen als een belangrijk architect werd beschouwd en in 1909 tot voorzitter van de Bond van Nederlandsche Architecten werd benoemd, kreeg hij in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog geen opdrachten voor grote projecten. Hij bouwde in deze periode voornamelijk op Engelse voorbeelden geïnspireerde landhuizen, waarvan het huis De Maerle te Huizen het beste voorbeeld vormt. In 1913 deed De Bazel mee aan de prijsvraag voor een nieuw Rotterdams stadhuis. Hoewel zijn ontwerp positief werd ontvangen gaf men toch de voorkeur aan het meer traditionele ontwerp van prof. Henri Evers. Van De Bazels wel uitgevoerde bouwwerken kunnen onder andere het gebouw van de Heidemaatschappij te Arnhem (1912) en huizenblokken voor arbeiders in Bussum en Amsterdam (1913 -1916) worden genoemd.

De eerste contacten tussen de architect De Bazel en Leerdam dateren uit 1915. De toenmalige directeur Cochius haalde hem naar Glasfabriek. Leerdam was op zoek naar vernieuwende kunstenaars die serviezen en ander gebruiksglas op verantwoorde wijze konden vormgeven.

Architect K.P.C. de Bazel ontwierp in 1920 het nieuwe hoofdgebouw van de Nederlandsche Handel-Maatschappij in de Vijzelstraat. Het enorme bouwwerk vult de hele ruimte tussen de Herengracht en de Keizersgracht. Het gebouw is 31 meter hoog. Doordat de gevels aan de bovenzijde trapsgewijs terugwijken, wordt die enorme hoogte een beetje verdoezeld. De lange gevel aan de Vijzelstraat heeft 5 vooruitspringende partijen, die ook in de twee inspringende bovenste verdiepingen terugkomen. De muren hebben een patroon van afwisselend baksteen en natuursteen. Bij dit bouwwerk, dat als het belangrijkste gebouw uit de jaren twintig en als het grootste van de door De Bazel verwezenlijkte projecten beschouwd kan worden, werden opnieuw veelvuldig Egyptische en Assyrische motieven toegepast. Het ruim 100 m. lange gebouw is voorzien van een betonskelet dat, in tegenstelling tot Berlages kantoorgebouw voor De Nederlanden van 1845 in Den Haag (1930), door een omkleding van natuur- en baksteen aan het gezicht is onttrokken. Als gevolg van gelukkig gekozen verhoudingen maakt de lange voorgevel een levendige indruk. Deze indruk wordt nog versterkt door het afwisselend gebruik van natuur- en baksteen en door de rijke toepassing van beeldhouwwerk. De Bazel maakte de voltooiing van het bouwwerk, in 1926, niet meer mee.

Ontworpen stations door Karel Petrus Cornelis de Bazel

1911 Leiden Heerensingel stationsgebouw Gesloopt in 1970